Overig | 12 oktober 2014 | 2 minuten
De wet spreekt van een groep in plaats van een concern, waarmee een economische eenheid wordt aangeduid, waarin rechtspersonen organisatorisch zijn verbonden.
Het concern is naar Nederlands recht geen zelfstandige entiteit. Het is niet vereist dat de groep naar buiten als eenheid optreedt.
Binnen de groep is er sprake van een leidende concernmaatschappij, vaak aangeduid als de moedermaatschappij die het concernbelang bepaalt. Het bestaan van een centrale leiding is van essentieel belang voor de kwalificatie als groep. Zonder centrale leiding kan organisatorische verbondenheid niet tot een economische eenheid leiden. Het uitgangspunt is het bestaan van een hiërarchische organisatiestructuur, waarbij de moedermaatschappij feitelijk zeggenschap kan uitoefenen over de afhankelijke groepsmaatschappijen.
Beïnvloeding van afhankelijke concernmaatschappijen, of dochters, is onder meer mogelijk via statutaire bepalingen zoals benoemingsrechten voor bestuur en raad van commissarissen. Deze juridische macht, gecombineerd met feitelijk gezag maakt het voor een dochter binnen een concern erg moeilijk zich te onttrekken aan het beleid van de moedermaatschappij. De dochters verliezen mogelijk een deel van hun onafhankelijkheid.
Zelfs korte termijn nadelen voor dochtermaatschappijen kunnen in het belang van de continuïteit van het concern toelaatbaar zijn, maar nadelen die een acuut gevaar opleveren voor het voortbestaan van een afhankelijke maatschappij maken aannemelijk dat dan het eigen rechtspersoonlijk belang dient te prevaleren. De situatie dat een moedermaatschappij dwingende aanwijzingen kan geven aan een dochtermaatschappij maakt het onder omstandigheden mogelijk de concerninstructies van de moeder als onrechtmatig aan te merken.